Laureaten
De Prijs der Nederlandse Letteren is sinds 1956 toegekend aan de volgende schrijvers:
- 2021: Astrid Roemer
- 2018: Judith Herzberg
- 2015: Remco Campert
- 2012: Leonard Nolens
- 2009: Cees Nooteboom
- 2007: Jeroen Brouwers (geweigerd)
- 2004: Hella S. Haasse
- 2001: Gerard Reve
- 1998: Paul de Wispelaere
- 1995: Harry Mulisch
- 1992: Christine D'haen
- 1989: Gerrit Kouwenaar
- 1986: Hugo Claus
- 1983: Lucebert
- 1980: Maurice Gilliams
- 1977: Willem Frederik Hermans
- 1974: Marnix Gijsen
- 1971: Simon Vestdijk
- 1968: Gerard Walschap
- 1965: J.C. Bloem
- 1962: Stijn Streuvels
- 1959: A. Roland Holst
- 1956: Herman Teirlinck
Toespraak
Toespraak Koning Filip
Brussel 8 oktober 2015
Dames en heren,
van harte welkom in Brussel.
Brussel is een uitstekende plaats om Remco Campert te huldigen voor het indrukwekkende oeuvre dat hij ons in meer dan een halve eeuw schrijverschap heeft geschonken. Brussel, halverwege tussen zijn geliefde Amsterdam en zijn even geliefde Parijs, halfweg tussen Noord en Zuid.
Meer dan elders raakt ons taalgebied in Brussel aan andere culturen. Meer dan ooit is deze bonte stad raakvlak en trefpunt van mensen en talen. In Brussel leren en lezen ook anderstaligen mee in het Nederlands, en hier hebben onze letteren een venster op de rest van Europa.
Hier is meertaligheid immers een troef.
Zoals veel van mijn landgenoten heb ik van kindsbeen af in verschillende talen geleefd en geleerd. De omgang met andere talen geeft dieptezicht in de eigenheid van de onze. Als kind al had ik het gevoel dat elke taal op haar eigen manier begrippen en woorden verbindt, dat de ene taal de werkwoorden benadrukt, en de andere de naamwoorden, dat de ene taal zakelijkheid en de andere abstractie uitademt.
Er is dan ook geen betere plaats om even te blijven stilstaan bij wat ons onderling bindt.
Om het met Hendrik Marsman te zeggen, zijn Nederland en België de voorbije eeuwen "zeer verscheiden wegen" gegaan. Dat heeft ons niet verhinderd om samen te waken over het gemeenschappelijk erfgoed dat onze taal is. Al in de negentiende eeuw hebben kanunnik David en Jan Frans Willems Vlaanderen duidelijk doen kiezen voor taaleenheid met Nederland. Voorbij het getouwtrek over de juiste spelling hebben onze voorouders resoluut gekozen voor de eenheid van de Nederlandse taal, in België én in Nederland.
In 1980 hebben onze twee landen deze verworvenheid verankerd in de Nederlandse Taalunie, die ook deze driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren onder haar vleugels heeft genomen.
Maar een taal is meer dan een Verdrag, zelfs meer dan een woordenboek en een spraakkunst. Een taal zet elke dag haar eigen kleur en toon. Een taal past zich aan alle tongen aan. Allerlei gewesttalen en spraakregisters wonen in ons Nederlands naast en door elkaar. Deze verscheidenheid is een bron van rijkdom, en elke streektaal heeft woorden en uitdrukkingen geschonken aan de gemeenschappelijke taal.
Maar ergens is er een ondergrens aan de verscheidenheid. Steeds opnieuw moeten we vaststellen dat de eenheid van het Nederlands en de zorg ervoor onder druk staan. Dat kan leiden tot taalverbrokkeling, tot storing en ruis. De standaardtaal moet daarom wel ons ijkpunt blijven. Alleen zo blijven verstaanbaarheid en bruikbaarheid verzekerd. Gelukkig helpen schrijvers en dichters ons om de taal tegen verbrokkeling te beschermen. Hun Nederlands wijst de juiste weg tussen de bakens van het Gronings en het West-Vlaams.
Ik hoop dat ook deze prijsuitreiking ertoe bijdraagt om die "verscheiden wegen" van onze taal uiteindelijk naar dezelfde bestemming te leiden.
Dit brengt me bij de jubilaris, bij u, geachte heer Campert.
U keek altijd al over de grenzen heen, letterlijk en figuurlijk. U behoort tot een generatie Nederlandse schrijvers voor wie na de Tweede Wereldoorlog Parijs en de Franse literatuur referenties zijn geweest, lichtende voorbeelden. Tussen uw verblijf in Parijs en Amsterdam bent u ettelijke malen in België afgestapt, met een bijzondere voorliefde voor Antwerpen.
Samen met de andere Vijftigers, verlegde u de grenzen van taal en vorm. De Vijftigers vernieuwden voorgoed de Nederlandse en Vlaamse poëzie en werden op hun beurt een inspiratiebron voor de komende generaties dichters en schrijvers. Het zal u overigens misschien zijn opgevallen dat, nu met u erbij, niet minder dan vier van hen voor hun werk zijn bekroond met de Prijs der Nederlandse Letteren.
Talloze malen heeft u in ons land opgetreden, in kleine zalen zowel als voor honderden enthousiaste toeschouwers. Ook in Vlaanderen herkennen uw lezers zich in uw gedichten, verhalen, romans en cursiefjes, waarin u met zachte ironie en weemoed over het gewone schrijft.
Met uw rijke palet aan woorden toont u ons, beter dan wie ook, als een schilder van de taal, dat de echte wijsheid erin bestaat, in het alledaagse het uitzonderlijke te zien.
Uw liefde voor de taal, waarmee u aanvankelijk experimenteerde en nog altijd speelt, uw grote gevoel voor ritme en timing, uw zichtbare schrijfplezier maken uw werk heel toegankelijk.
Die toegankelijkheid kan de lezer de indruk geven dat de teksten als vanzelf uit pen of schrijfmachine zijn gerold, bijna achteloos tot stand zijn gekomen.
Natuurlijk is niets minder waar.
Aan dit oeuvre is gewerkt met de zorgvuldigheid die alleen de ware dichter kenmerkt.
Daarom, geachte Remco Campert, is het voor mij een bijzonder genoegen om u vanmiddag de Prijs der Nederlandse Letteren te overhandigen.