Laureaten
De Prijs der Nederlandse Letteren is sinds 1956 toegekend aan de volgende schrijvers:
- 2021: Astrid Roemer
- 2018: Judith Herzberg
- 2015: Remco Campert
- 2012: Leonard Nolens
- 2009: Cees Nooteboom
- 2007: Jeroen Brouwers (geweigerd)
- 2004: Hella S. Haasse
- 2001: Gerard Reve
- 1998: Paul de Wispelaere
- 1995: Harry Mulisch
- 1992: Christine D'haen
- 1989: Gerrit Kouwenaar
- 1986: Hugo Claus
- 1983: Lucebert
- 1980: Maurice Gilliams
- 1977: Willem Frederik Hermans
- 1974: Marnix Gijsen
- 1971: Simon Vestdijk
- 1968: Gerard Walschap
- 1965: J.C. Bloem
- 1962: Stijn Streuvels
- 1959: A. Roland Holst
- 1956: Herman Teirlinck
Dankwoord
'Hoe is nu zoiets mogelijk!'
Ik ben blij dat mij deze waardevolle prijs wordt toegekend. Toen ik het vernam, was ik verbaasd, en vele mensen waren nog verbaasder. "Hoe is nu zoiets mogelijk!" Een prijs krijgen is mede het gevolg van omstandigheden: de ene is de ziek, de andere is dood.
Ik bedank de jury, voor haar aandachtig lezen van het werk dat zij bekroond heeft. Ik ben vele mensen veel verschuldigd. Ik wil er maar één noemen, omdat die overleden is: Johan Polak, die mijn gedichten prachtig heeft uitgegeven, zijn geld aan mijn tekst besteed heeft, en daardoor bereikt heeft dat anderen die aanvaard hebben. Was Johan Polak er niet geweest, dan ik ook niet.
Nu ik hier even het woord krijg, wil ik een lans breken voor mijn mede-dichters, mede-lyrici (want in deze tijd is de dichtkunst in grote mate lyriek geworden). (U zult mij ontslaan van een bepaling van wat poëzie, of van wat lyriek is: zodra ik een bepaling waag, zullen anderen uitroepen dat dat niet dé bepaling is. Ik heb het dus over een onbepaald, maar u alleen welbekend fenomeen: de lyriek.)
'Wie de dichtkunst wil, moet de dichter willen.'
Mijn stelling is: wie de dichtkunst wil, moet de dichter willen. Je kunt niet aan het product komen zonder de producent. Hoe ziet die producent, de dichter, eruit? Dichters hebben hun kunst niet op een school geleerd; er bestaan geen dichtscholen zoals er conservatoria of tekenacademies bestaan. Dichters nemen hun pen op, en zie: zij schrijven poëzie. Zij heben ook geen apart gereedschap: hun materiaal is niet een viool, of olieverf, maar de taal die ieder mens gebruikt. Daardoor is de dichter een ongedifferentieerde kunstenaar, zonder status.
De lyricus behoort psychisch tot de categorie van de visionairs. Bernadette ziet, en vertelt wat zij heeft gezien - zij kan het niet vertellen, maar zij poogt het te doen. In psychiatrische termen hallucineert zij. Teresa is in extase, en daarna kan zij dat maar moeilijk beschrijven. De lyricus hallucineert niet, het gaat veeleer om een extase, waarvan hij of zij verslag uitbrengt tijdens het visioen, en dat verslag heeft een naargelang van tijd of plaats min of meer gebonden vorm.
Het visioen bestaat hierin, dat de lyricus het Gedicht vaag, maar dwingend voor zich ziet staan, alsof het al gemaakt was; en hij moet het gestalte geven. Dat wil zeggen: er komt iets uit het onbewuste, en het bewuste registreert, controleert, ordent dat, keurt af, wacht, zoekt tot er iets verschijnt dat lijkt op het volmaakte Gedicht dat de dichter voor ogen staat in al zijn onduidelijke precisie.
'De mens heeft een ritueel nodig, om greep te krijgen op het verschrikkelijke dat hij ziet...'
Waarom die gebonden vorm van poëzie? Ik heb daar een voorlopig antwoord op. De mens heeft een ritueel nodig, om greep te krijgen op het verschrikkelijke, huiveringwekkende dat hij ziet als hij kijkt in het leven, de psyche, het zijnde. De gebonden vorm is ritueel bezwerend en relatief beveiligend, het is de Wet die de spiegelrelatie van Ziener en Geziene oplost.
Wat doet de maatschappij met zo'n mens (met de kunstenaar in het algemeen, want mijn zuster Elsa is tekenares en heeft soortgelijke problemen), met iemand die niet of weinig meespeelt in het sociale spel, zich afzondert, en alleen met zichzelf in zichzelf, in zichzelf naar de wereld ziend maar zonder de wereld, de woorden in klankpatronen, syntaxis, beelden vangt?
De dichter is onassimileerbaar door de maatschappij. En toch is het geen gek, die asociaal of onaangepast is, maar een mens, onderworpen aan alle menselijke wetten, maar tegelijkertijd door iets gedwongen alleen te zijn. Kijk maar naar die bij uitstek menselijke functie: het spreken. De taal behoort aan ieder mens; alle mensen mogen op scheppende wijze de taal gebruiken, zij mogen haar bovenindividuele Wet spelenderwijze doen fluctueren.
In die sprekende mensenwereld doet de dichter iets bijzonders: hij gebruikt de taal van de mensen anders. Hij onderjukt de taal aan een nog strengere wet, de Verswet (de wetten van de versbouw) en dÃé Wet gaat hij dan weer ondergraven. Hij gebruikt de taal op een deviërende, per-verse manier, zondert zich daardoor van de andere sprekenden af, en zijn psyche is in een zo belangrijk opzicht, het spreken, dan ook anders. Wat er gebeurt in de psyche van de dichter moeten we verder onderzoeken: er is weinig over bekend.
Wilt u de kunstenaar? Door prijzen te geven beantwoordt u de vraag ogenschijnlijk bevestigend. Maar dan moet u goed overleggen hoe u aan die kunstenaar komt. Een dichter kan bijvoorbeeld moeilijk zijn plaats vinden in het systeem van subsidies dat nu heerst. Hoe kunnen lyrici een project indienen voor iets waarvan zij niet weten of zij het zullen kunnen? Zij weten immers niet wat hun onbewuste hun taal zal tonen, en of hun kunde en kracht toereikend zullen zijn om die vreeswekkende visioenen met Vorm te beheersen.
'De kunst vergt offers'
Laten wij de best mogelijke voorwaarden scheppen waarin die door ons gewilde kunstenaar kan ontstaan, bestaan en werken. De kunst vergt offers, vanwege de dichter zelf en vanwege de wereld waarin hij leeft. Iedereen moet geven om poëzie te ontvangen. Laten wij de poëzie lezen en bestuderen. Laten wij hard studeren om te leren het onderscheid te zien tussen wat kunst is en wat het niet is. Wij hebben de poëzie voor ons genot, als is de dichter ons kruis.